De rijzende ster aan het “marxologisch” firmament is ongetwijfeld Marcello Musto. Het afgelopen decennium heeft Musto gemiddeld 1 boek per jaar uitgebracht betreffende het leven en denken van Karl Marx. We bespreken hier drie van zijn laatste bijdragen, een ervan heeft hij alleen geschreven, twee andere onder zijn redactie. We starten met het meest innovatieve van de drie, zijn eigen boek over de laatste jaren van Marx. Musto weet op magistrale wijze de handel en wandel van Marx te verweven met zijn laatste intellectuele werkzaamheden. Wat onmiddellijk opvalt, is de klaarheid waarmee Musto bepaalde thema’s kan presenteren aan de lezer. Het boek leest als een trein, en het is duidelijk dat Musto veel tijd heeft gespendeerd aan het reconstrueren van het meest onderbelichte aspect van Marx’ leven. Veelal veronderstellen onderzoekers dat de laatste jaren van Marx, ongeveer tussen 1880 en 1883, niet bijster veel heeft bijgebracht op intellectueel vlak. Marx moest in zijn laatste jaren het overlijden van zijn twee favoriete Jenny’s doorstaan, zijn vrouw en dochter. Ook werden zijn eigen ziektebeelden stelselmatig erger.
Desalniettemin toont Musto aan dat Marx tot enkele dagen voor zijn dood een onbegrensde interesse vertoonde voor alle soorten wetenschappen, ook de exacte wetenschappen zoals wiskunde, chemie of geografie. Meer specifiek de plotse vernieuwingen binnen de chemie kon Marx enorm bekoren, moleculaire chemie of industriële toepassingen zoals metaallegeringen. Een ander onderwerp dat de oude Marx voor jaren zou bezighouden was algebra. Marx bestudeerde wiskunde op twee manieren. Enerzijds op een historische en filosofische wijze. Hij bestudeerde zeer nauwgezet de geschriften van Newton, Leibniz, D’Alembert en Lagrange wat betreft integralen en differentialen. De filosofische basis van deze wiskundige revoluties gaven hem voldoende materiaal om te reflecteren over zijn eigen gebruikte epistemologie. En Marx was natuurlijk ook geïnteresseerd in de technische en praktische aspecten van algebra, vermits hij nog steeds druk bezig was met het verder schrijven van Het Kapitaal deel 2 en 3.
Ook de humane wetenschappen bleef zeer aanwezig in zijn intellectueel leven. Een eerste facet was de groeiende fascinatie voor Rusland, en meer specifiek de rol die de boerengemeenschappen speelden in het land. Een ander facet was “wereldgeschiedenis”: het Indische rijk en de impact van het Brits imperialisme of de precolumbiaanse rijken en hoe kolonisatie deze oude beschavingen wist uit te roeien. Marx liet tevens talrijke antropologische notitieboeken na. Dit was de tijd waarin de Amerikaanse antropoloog Lewis Morgan veel aandacht kreeg voor zijn grote verdienste om de antropologie te enten op een moderne materialistische basis. Morgan was degene die sociale structuren, technologie en productietechnieken centraal stelde om te kunnen begrijpen hoe beschavingen en culturen zich voortdurend ontwikkelden. Het was dus ook Morgan die Marx nieuwe inzichten gaf wat betreft de evolutie van bepaalde sociale entiteiten. Wat we nu als het kerngezin beschouwen, bleek eigenlijk een zeer recent fenomeen te zijn. Veel samenlevingen bestonden eerder op basis van meer uitgebreide familieverbanden. Alsook de relatie tussen man en vrouw kon enorm verschillen. En deze evolutie kan alleen maar verklaard worden door de familie te analyseren vanuit een holistische kijk op een samenleving. Ook gaf Morgan veel stof tot nadenken over het belang van waardepatronen: solidariteit en gelijkheid waren veel meer zichtbaar in niet-Europese premoderne samenlevingen. De bourgeois-waarde van het najagen van rijkdom als middel tot overheersing bleek plots een zeer recent fenomeen te zijn. En dus zeker geen algemeen en eeuwig gegeven van de mens. Kortom, de nieuwe inzichten uit de moderne antropologie hielpen Marx enorm om een beter historisch inzicht te krijgen in materies die hij reeds decennia bestudeerde.
Marx was op zijn oude dag een complete polyglot, en dit als een autodidact. We kunnen aan de hand van zijn bibliotheek concluderen dat hij vele Europese talen sprak, waaronder ook Russisch. Ook bleef Marx hét centrale punt van de internationale socialistische beweging, elke dag stroomde een pak correspondentie toe bij Marx. Hij kreeg voortdurend de vraag welke zijn visie was over een mogelijke socialistische samenleving. Hij vond deze vraag vrijwel nutteloos, vermits het concrete omstandigheden waren die een transformatie van een samenleving zou stuwen. Hij was alvast gekant tegen het idee dat het louter grijpen van de staatsmacht zou leiden tot een onmiddellijke verandering. Werkelijke verandering gebeurde evengoed aan een meer langzame snelheid in de civiele ruimte. En misschien is dit verrassend voor sommige lezers, maar de oude Marx beschouwde de Parijse commune niet als het lichtend voorbeeld, een blauwdruk, van een socialistisch model. En dit voor drie redenen: het was zeer kortstondig, het was een lokaal gebeuren en de communards waren ideologisch zeer divers qua gedachten. Het valt wel op dat op het einde van Marx’ leven zijn analyses pas echt door de meerderheid van socialistische militanten in Europa en de VS werden overgenomen. Marx won het finale theoretische debat over hoe het kapitalisme te analyseren, en het was pas toen dat Het Kapitaal werkelijk de volledige erkenning kreeg die het verdiende. En dit met vele vertalingen als gevolg. Marx hield zich dus ook voortdurend bezig met deze vertalingen, en waarbij hij steeds nieuwe inzichten bijvoegde. Hij beschouwde zijn hoofdwerk als een wetenschappelijke analyse die steeds onderhevig was aan nieuwe inzichten.
En hierbij komen we tot het tweede boek: Marx’s Capital after 150 Years. Musto is erin geslaagd om zeer grote namen te strikken te krijgen om de huidige wetenschappelijke relevantie van het boek door te lichten: Etienne Balibar, Bob Jessop, Moishe Postone, Richard D. Wolff, Bertell Ollman, etc. Met andere woorden, het boek zou alleen al om die reden moeten worden gekocht. Het eerste deel van het boek betreft hoe we Het Kapitaal kunnen gebruiken als een analysemethode. Het kan enerzijds dienen om de historische evoluties van het kapitalisme te kunnen plaatsen in een raamwerk, maar evengoed kan het boek nog steeds dienen om recente economische fenomenen te verklaren. Bob Jessop heeft hierbij veel aandacht voor Marx’ wetenschappelijke methode om het kapitaal en kapitalisme te analyseren. Het is een meta-reflectie over de epistemologie en wetenschapsfilosofie die inherent aanwezig zijn in het werk. Wolff zal zich daarentegen meer concentreren op de merites van Het Kapitaal om te komen tot een socio-economische klassenanalyse. Wie produceert het surplus? Wie eigent zich dit surplus toe? Wie is productief? En welke klassenfacties zijn eerder een rem op het groeipotentieel van onze samenleving? Alsook gaf Marx ons een briljant inzicht over de klassentegenstellingen. Een klassensamenleving bestaat niet alleen uit klassen die elkaar bevechten.
We moeten eerder kijken naar het algemene proces hoe de ene klasse weet zichzelf te reproduceren met een klare kijk op haar belangen, terwijl het tegelijkertijd voortdurend andere klassenformaties probeert te verhinderen. Met andere woorden, in onze neoliberale tijd is het succes van de kapitalistische klasse vooral te verklaren door het feit dat het zeer succesvol de coherentie van de arbeidersklasse weet te verhinderen. Ideologische verwarring, politieke tussenkomsten en allerhande institutionele controlemechanismen zijn hierbij steeds aanwezig. Andere hoofdstukken handelen dan weer over minder klassieke thema’s. Hoe kunnen we het boek gebruiken voor thema’s zoals gender of ras? Alsook is het duidelijk dat we nog te weinig gebruik maken van Marx’ loontheorie om de werkelijke logische consequenties te kunnen opmaken van het eindeloze riedeltje dat lonen per definitie moeten bekeken worden als kosten. Het is dus van het grootste belang om te snappen dat het concept van loon een sociale conventie is, geladen met talrijke ideologische veronderstellingen. Een loon is dus niet een natuurlijke remuneratie voor gedane arbeid, iets waarvan we ons goed bewust moeten van zijn. In conclusie kunnen we dus stellen dat dit boek een werkelijke bijdrage vormt voor vele huidige debatten over de blijvende wetenschappelijke waarde van Het Kapitaal.
Het laatste boek The Marx Revival is geschreven voor geïnformeerde leken op een strikt academische wijze, wat bewijst dat het mogelijk is om op een kwalitatieve manier wetenschappelijk te communiceren met een groter publiek. Opnieuw wist Musto een mooi rijtje aan namen rond zich te verzamelen: Alex Callinicos, Michael Löwy, Moishe Postone of Bob Jessop. Het boek is ingedeeld volgens een 15-tal onderwerpen: kapitalisme, communisme, de staat, globalisatie, kolonisatie, racisme, de geschiedenis van het marxisme etc. Met andere woorden, concepten die we ook gebruiken in dagdagelijkse politieke discussies. Het boek is dus in de eerste plaats bedoeld als een soort van handboek om mensen te introduceren in marxistische analyses, maar dan zonder het niveau te laten dalen tot een meer basaal niveau. De taal en structurering zijn glashelder, en de lezer krijgt ook veel informatie mee wat betreft latere interpretaties van Marx’ concepten. Evengoed kan het boek dus ook gebruikt worden door sociale wetenschappers om lopend onderzoek te kunnen stofferen. Wat voor Musto van het grootste belang is, is om met dit boek aan te tonen dat het marxisme als wetenschappelijke analysemethode zeer open en flexibel is van uitgangspunten. Het staat diametraal tegenover allerhande orthodoxe interpretaties, gecreëerd tijdens de Koude Oorlog, die helaas nog vaak opduiken in zelfs werken van academische onderzoekers. Ook stelt geen enkele auteur een definitieve interpretatie te geven, maar eerder lezers bij te staan in hedendaagse discussies hoe we onze samenleving moeten conceptualiseren. Musto stelt dat Marx van dubbel belang is. Enerzijds om de huidige heersende gedachten verder te kunnen bekritiseren, zeker in onze tijd van grote onzekerheden en verwarring, en anderzijds juist Marx mobiliseren om kritisch de gewezen “reële socialistische” landen te kunnen doorlichten. Elke vorm van orthodoxie is een doodsteek aan reële mogelijkheden om de samenleving terug in de goede richting te duwen. Theorie, en dus een open theoretisch debat, is dus van zeer wezenlijk belang om te komen tot het meer bewust omgaan met maatschappelijke fenomenen. Wat dit boek ook doet, is aantonen dat Marx’ analyses nooit beperkt zijn gebleven tot het economische veld, en geografisch niet tot de grenzen van Europa. De historische rol van kolonisatie blijft nog steeds een heet hangijzer om de samenhangendheid tussen het veroveren van niet-Europese gebieden en de opkomst van Europese machten te kunnen begrijpen. En al zeker wanneer we de discussie openen wat nu eigenlijk “primitieve accumulatie” is in relatie tot een verklaring van de opkomst van het kapitalisme. Ook moeten we de klassentegenstellingen in een samenleving begrijpen in een complexe gelaagdheid, waarin secundaire aspecten van die tegenstelling toch de boventoon kunnen voeren in een moderne samenleving. Bijvoorbeeld het concept van identiteit. Kortom. We hebben verschillende redenen gegeven waarom dit boek allerminst een slechte koop is. Het is een noodzakelijk boek voor eenieder die het kapitalisme beter wil begrijpen.
Marcello
Musto