Categories
Journal Articles

Links, de oorlog en het Russisch-Oekraïens conflict

Sociale en politieke wetenschappers hebben de ideologische, politieke, economische en zelfs psychologische beweegredenen die leiden tot oorlog onderzocht, maar het waren socialistische denkers die een van de meest overtuigende inzichten hebben verschaft over het verband tussen de ontwikkeling van het kapitalisme en de proliferatie van oorlog. Dit essay wil opnieuw dit fundamenteel inzicht herwaarderen in deze onzekere tijden. Er bestaan immers tal van discussies binnen links hoe we het conflict in Oekraïne moeten begrijpen. Alleen via gedegen analyses kunnen we een zinnig politiek standpunt innemen.

Om een links standpunt te kunnen uitdragen, moeten we eerst terugkijken naar de houding van de vorige generaties. Binnen de Eerste Internationale was het de Belg César de Paepe die voor het eerst een klassieke socialistische analyse maakte over hoe moderne oorlogen onvermijdelijk verweven zijn met de ontwikkeling van het kapitalisme. Moderne oorlogen onderscheiden zich van haar voorgangers in het feit dat ze niet worden gevoerd door de ambities van een monarch of adellijke elite. Oorlogen worden eerder gevoerd omwille van de belangen die aanwezig zijn binnen ons dominant socio-economisch model. Voor de Paepe en zijn ideologische nazaten kon een les getrokken worden uit de talrijke moderne oorlogen: het waren en zijn in essentie “burgeroorlogen”, een woeste strijd tussen de werkende klassen die hen hierbij de noodzakelijke middelen tot overleven ontneemt.

Marx heeft nooit een coherente theorie over de oorlog ontwikkeld. Je vindt zijn korte en fragmentaire opmerkingen over het onderwerp doorheen zijn verzamelde geschriften, opmerkingen die op bepaalde punten zelfs contradictorisch zijn. Wat betekent dat hij ook geen helder standpunt aan zijn lezers heeft nagelaten hoe zij zich politiek moeten positioneren tegenover de oorlog. In Het Kapitaal vinden we de opmerking dat geweld “de vroedvrouw van iedere oude maatschappij is, die op haar beurt zwanger is van een nieuwe samenleving”. Maar hij dacht niet dat oorlog een kortere weg vormt voor een revolutionaire omwenteling van de samenleving. Zijn politieke activiteiten waren eerder gericht op het ontwikkelen van het principe van internationale solidariteit tussen de werkende klassen.

Zijn compagnon de route, Engels, had daarentegen wel veel zaken geschreven over oorlog. Hij schreef er zelfs een boekje over, “Kan Europa ontwapenen?”. In dit werk bemerkte hij dat de tweede helft van de negentiende eeuw werd getekend door grootmachten die elk op hun beurt trachten hun rivalen militair te overvleugelen. De voorbereiding op een grootscheepse oorlog vormde steeds een centraal motief in het beleid van om het even welke grootmacht. Elke kapitalistische grootmacht investeerde immense sommen in wapenproductie (onvergelijkbaar met vroegere periodes), waardoor Europa voortdurend op de rand stond van een ongeziene vernietigingsoorlog: “Europa ondergaat het systeem van professionele staande legers op een dermate extreme manier dat het ofwel zal leiden tot de economische ondergang voor de gewone bevolking omwille van stijgende militaire uitgaven, ofwel zal de situatie degenereren tot een uitroeiingoorlog”. Engels benadrukte dat staande legers niet alleen bestonden om een externe vijand een halt toe te roepen, maar evengoed om “interne vijanden” te bekampen. Dit soort leger intervenieert in de klassenstrijd ten voordele van de heersende belangen. Engels beschouwde dan ook de eis om diensttijd gradueel te verkorten als een integraal onderdeel van de socialistische strijd binnen het breder kader van een oproep tot algemene ontwapening en het streven naar internationale vrede.

Beproevingen en ondergang van de IIde Internationale
Het duurde niet lang tot wanneer dit theoretisch debat in vredestijd het meest acute politieke probleem van een tijdsbestek werd. De verkozen vertegenwoordigers van de arbeidersbeweging waren initieel gekant tegen elke steun aan een oorlog. Tijdens het Frans-Pruisisch conflict van 1870 (wat de Parijse Commune voorafging) veroordeelden de sociaal-democraten Wilhelm Liebknecht en August Bebel de annexionistische doelstellingen van Bismarcks Duitsland. Zij stemden dan ook tegen de oorlogskredieten. Zij werden vervolgens tot twee jaar gevangenis veroordeeld, met als reden hoogverraad, nadat ze de beslissing om het wetsontwerp inzake het extra financieren van de oorlog verwierpen. De moedige houding van deze volksvertegenwoordigers gaf alleszins aan dat de werkende klasse alternatieven bezat om een oorlogscrisis te lijf te gaan.

Debatten over de oorlog binnen de IIde Internationale wonnen alleen maar aan belang binnen het kader van de Europese mogendheden die verder het pad bleven bewandelen van imperialistische expansie. Een resolutie, aangenomen tijdens het stichtingscongres, omschreef vrede als de “noodzakelijke voorwaarde voor de emancipatie van de arbeider”. De Duitse “Weltpolitik” – het agressief buitenlands beleid van keizerlijk Duitsland om haar macht op de internationale arena te vergroten – veranderde de geopolitieke context waarbinnen de sociaal-democraten politiek moesten opereren. Het principe van anti-militarisme werd een hoeksteek van de arbeidersbeweging. En frequent kwamen discussies over oorlogsconflicten naar de publieke oppervlakte. Oorlog werd niet alleen beschouwd als een kans tot een revolutionaire omwenteling, waarbij het werd aanzien als een destabiliserende factor die zou leiden tot een implosie van een systeem – een idee dat kan getraceerd worden tot Maximilien Robespierre en zijn beroemde uitspraak “Men kan geen revolutie nastreven zonder revolutie”. Het werd eerder aanzien als een van de grootste gevaren voor de werkende klassen, omdat oorlog altijd gepaard gaat met honger, armoede en werkloosheid.

De basisprincipes van de arbeidersbeweging binnen de schoot van de IIde Internationale werden verder uitgekristalliseerd in de resolutie “Over het militarisme en internationale conflicten” in 1907 te Stuttgart. De partijen moesten consequent stemmen tegen stijgende oorlogsbudgetten, het model van staande legers afkeuren, en, indien het dan toch noodzakelijk bleek te zijn, het idee van volksmilities prefereren. In de jaren naar aanloop van WOI bleek de IIde Internationale minder en minder begaan te zijn met het voeren van een politiek dat vrede centraal stelde. Met als noodlottig resultaat dat de meeste partijen de nationale elites steunden bij het initiëren van de Grote Oorlog. En dit bracht rampzalige gevolgen met zich mee voor de gehele mensheid.

Maar binnen links waren er ook nog overtuigde tegenstanders van de oorlog die zich bleven verzetten tegen deze nationalistische omwenteling van de sociaal-democratie. De twee meest gekende namen waren Rosa Luxemburg en Vladimir Lenin. Luxemburg ontwikkelde een verder verfijnde analyse, waarin ze aantoonde hoe het militarisme een hoofdbestanddeel vormde van de werking van een kapitalistische staat. Zij voerde met veel verbeten overtuiging een “oorlog tegen de oorlog”, een slogan die de politieke hoeksteen vormde van de oppositie binnen de arbeidersbeweging, en zij kon veruit het meeste maatschappelijke impact genereren in vergelijking met veel van haar linkse medestanders. In haar pamflet “De crisis van de sociaal-democratie”, ook wel het “Junius pamflet” (1915) genaamd, schreef ze dat de IIde Internationale ten onder was gegaan omdat het faalde “in het ontwikkelen van een afdoende tactiek en praktijk die gedeeld kon worden door het proletariaat over de nationale grenzen heen”. Daarom moet de centrale doelstelling van de werkende klasse bestaan uit “het bevechten van het imperialisme en voorkomen van oorlogen, zowel in tijden van vrede als oorlog”.

Lenin gaf op zijn beurt twee belangrijke inzichten mee aan zijn lezers, die zowel te vinden zijn in zijn vlugschrift “Socialisme en de oorlog” als in talrijke andere bijdragen. Een eerste fundamentele kwestie draait rond het begrip “historisch falsificatie”: burgerlijke elites hebben doorheen de geschiedenis steeds gepoogd om hun buitenlandse interventies af te schilderen vanuit “een progressieve notie van nationale bevrijding” van een ander volk. Terwijl deze oorlogen in realiteit draaien om economische plundering. Oorlogen tussen belligerente dominante staten worden gevoerd om uit te maken wie ditmaal de meeste andere volkeren mag onderdrukken. Deze oorlogen zullen dus steeds de ongelijkheden van het kapitalisme intensifiëren. Een tweede zaak gaat over de steun van de nationale sociaal-democratische partijen aan imperialistische oorlogen. Zij zullen hierbij de klassentegenstellingen opzij schuiven wanneer zij hun politieke steun uitspreken voor de nationale burgerij in kwestie. In ruil voor deze steun hopen zij dat ze “de kruimels van de winsten kunnen verkrijgen van deze nationale burgerij, veelal vergaard door het plunderen van andere landen”. Lenin verwierp deze politiek en bracht een ander fundamenteel inzicht in stelling: een socialistische beweging moet deze “imperialistische oorlogen omturnen tot een oorlog tussen het proletariaat en haar oorlogszuchtige burgerij en overheid”, dit is de enige manier om te komen tot “duurzame democratische vrede”. Lenin bezat hierbij een overtuiging die evenwel ontkracht zou worden door het verloop van de geschiedenis: dat het consequent voeren van de klassenstrijd tijdens een oorlogssituatie sowieso zou leiden tot een revolutionaire gezindheid onder de bevolking.

Politieke breukmomenten
De Eerste Wereldoorlog creëerde niet alleen schisma’s binnen de IIde Internationale, maar evengoed trad dit fenomeen op binnen de anarchistische beweging. Kropotkin schreef kort na het uitbreken van de vijandelijkheden dat “de Duitse inval in West-Europa moet neergeslagen worden door eenieder die begaan is met het idee van menselijke vooruitgang”. De Italiaanse anarchist Enrico Malatesta pende een wederwoord neer, waarin hij stelde dat “een Duitse overwinning ongetwijfeld zou leiden tot een triomf van het militarisme, maar dat tegelijkertijd een geallieerde overwinning een Russisch-Britse dominantie over Europa met zich zou meebrengen”. Kropotkin, wat te lezen valt in het “Manifest van de Zestien”, bleef in zijn idee geloven dat “men zich moet verzetten tegen de agressor die als bedoeling heeft al onze hoop voor de bevrijding van de mensheid te vernietigen”. Een overwinning voor de Triple Entente was een kwestie van het minste kwaad, het zou minder schade berokkenen aan de bestaande vrijheden. Malatesta en andere anarchisten die het “Manifest van de Anarchistische Internationale tegen de Oorlog” ondertekenden, verklaarden daarentegen: “Geen enkele van de belligerente partijen heeft het recht om zich het idee van beschaving toe te eigenen, en geen enkel van de betrokken partijen bezit de legitimiteit om zich te beroepen op het idee van zelfverdediging”.

De veelheid aan visies over de oorlog beroerde ook de feministische beweging. De Eerste Wereldoorlog maakte dat voor de eerste keer vrouwen jobs moesten uitoefenen die voorheen alleen weggelegd waren voor mannen. Maar tegelijk met deze maatschappelijke transformatie zag men ook veel tekenen van een nationalistische chauvinistische ideologie binnen de suffragette-beweging. Figuren zoals Luxemburg waren onontbeerlijk binnen de feministische beweging om een linkse tegenstem te vertolken. Linkse feministes konden de propaganda van de oorlogszuchtige regeringen aan de kaak stellen, regeringen die allerhande sociale verworvenheden wilden intrekken als een noodzakelijke opoffering om de vijand te kunnen verslaan. Met Luxemburg ontstond een politieke denkrichting die aantoonde hoe de strijd tegen het militarisme tegelijkertijd een strijd tegen het patriarchaat was. Na de oorlog zou de anti-oorlogsvisie een onderdeel vormen van de Internationale Vrouwendag, en de strijd tegen militaire conflicten en defensie-uitgaven zou een vast onderdeel vormen van de internationale vrouwenbeweging.

Een nieuwe fase brak aan met de opkomst van het nazisme en fascisme. De Tweede Wereldoorlog was nog meer maatschappelijk ingrijpend dan haar voorganger. Het nazisme voerde een imperialistische vernietigingsoorlog tegen de Sovjet-Unie. Het is geen toeval dat de Sovjet-troepen dit als de Grote Patriottische Oorlog bestempelden. De kost van de overwinning kon met geen enkel ander conflict worden vergeleken, en voor de volgende generaties Russen was de Grote Patriottische Oorlog een centraal gegeven in hun nationale identiteitsvorming – iets wat nu nog steeds leeft binnen de Russische samenleving.

De Tweede Oorlog zou ook tot onmiddellijk effect hebben dat de wereld werd verdeeld in twee machtsblokken. Stalin aanzag de opdracht van de internationale communistische beweging als zijnde de bescherming van de nationale belangen van de Sovjet-Unie. De creatie van een bufferzone tussen Oost en West, bestaande uit acht Oost-Europese landen, was een cruciaal gegeven in het beleid om zich te beschermen tegen een nieuwe invasie. Met Chroetsjov zou stilaan een nieuwe koers gevaren worden tegenover het Westen met ditmaal het centraal idee “vredevolle coëxistentie”. Helaas zou dit weinig veranderen voor de landen die moesten leven onder het “reëel bestaande socialisme”. In 1956 had de Sovjet-Unie reeds op zeer brutale wijze de Hongaarse Opstand onderdrukt. Op gelijksoortige wijze deed de Sovjet-Unie dit opnieuw met Tsjecho-Slowakije in 1968, toen in Praag de bevolking een democratisering van haar samenleving eiste. Brezjnev legitimeerde de militaire interventie met de notie van “gelimiteerde soevereiniteit” dat gold voor de respectievelijke Warschau-Pact landen: “Wanneer bepaalde krachten vijandig zijn tegenover het socialisme en pogen een socialistische land in kapitalistische richting te duwen, dan is dat niet alleen een probleem voor het respectievelijk land, maar een gedeelde zorg voor alle socialistische landen”. Het was aan de leidende bureaucratie van de Sovjet-Unie om te bepalen wat al dan niet viel onder de noemer “socialisme”. Het Rode Leger zou opnieuw een belangrijk instrument vormen voor het buitenlands beleid wanneer dezelfde bureaucratie besloot om Afghanistan binnen te vallen. Deze militaire interventies zorgden niet alleen voor een verdere wapenwedloop, maar het bracht ook het socialisme in diskrediet op mondiaal vlak. De Sovjet-Unie werd meer en meer aanzien als een imperiale macht die zich gedroeg zoals de Verenigde Staten.

Links is altijd gekant tegen de oorlog
Het einde van de Koude Oorlog zorgde alvast niet voor een vermindering van de interventiepolitiek door een selecte krans aan machtige staten. Ook is het duidelijk dat in de oude lidstaten van de Sovjet-Unie de bevolking niet leeft in meer open en vrije samenlevingen. Het Russisch-Oekraïens conflict brengt voor links opnieuw dilemma’s met zich mee, met specifiek de vraag hoe te reageren op de schending van de soevereiniteit van een land. We kunnen teruggrijpen naar de analyse van Lenin, die schrijft in zijn werk “De socialistische revolutie en het zelfbeschikkingsrecht van naties”: “Het is een feit dat het gevecht voor nationale vrijheid door een natie tegen een imperiale macht, in specifieke omstandigheden, kan misbruikt worden door een andere supermacht om haar eigen imperiale belangen na te streven. Tegelijkertijd mag dit feit geen hinderpaal vormen om het recht van naties tot zelfbeschikking te erkennen als een legitieme eis”. Links zal dus altijd rekening moeten houden met de geopolitieke aspecten van deze strijd tot nationale zelfbeschikking, en internationale politieke intriges zullen altijd aanwezig zijn. Maar links heeft historisch gezien het principe van nationale zelfbeschikking uitgedragen op basis van de wilsuiting van een bevolking. Ik citeer even Lenin verder in zijn “Resultaten van de discussie over zelfbeschikking”: “Indien de socialistische revolutie succesvol wil zijn in Petrograd, Berlijn, Warschau, dan moet de Poolse socialistische regering, net zoals de Russische als de Duitse, geen plannen koesteren om Oekraïners tegen hun wil binnen de Poolse staatsgrenzen te laten leven”. Dit zou dan ook het uitgangspunt moeten vormen van links hoe zij zich moeten verhouden ten opzichte van de nationalistische aspiraties van Poetin.

Maar historisch gezien hebben linkse krachten ook vaak de verleiding niet kunnen weerstaan om direct of indirect zijde te kiezen van een belligerente partij. Vaak hebben zij zich geschaard achter een misplaatste union sacrée. Dit zien wij momenteel ook gebeuren: de scheidingslijn tussen het Atlantisme en het pacifisme zijn soms zeer schimmig. De geschiedenis toont aan dat links zijn bestaansreden verliest indien het zich niet verzet tegen de oorlog, wanneer het zich laat opslorpen door een ideologie van de andere zijde. Dit gebeurt vooral wanneer linkse krachten hun politieke acties laten bepalen door hun aanwezigheid in een regering. Met andere woorden, wanneer hun uitvoerende mandaten belangrijker worden geacht dan hun principes. We denken hierbij aan de Italiaanse communisten, die de NAVO-interventies in Afghanistan en tegen Servië hebben gesteund. Momenteel steunt ook een parlementaire meerderheid binnen Unidas Podemos wapenleveringen aan Oekraïne, waarbij zij zich dus niet onderscheiden van de dominante politieke krachten die de oorlogszucht aanzwengelen.

Bonaparte is niet democratisch
Marx schreef in 1854, ten tijde van de Krimoorlog, een tekst die zich kantte tegen de Engelse liberalen die zich volmondig schaarden achter een anti-Russische coalitie: “Het is fundamenteel fout om te denken dat de oorlog tegen Rusland kan beschreven worden als een conflict tussen vrijheid en despotisme. Indien dit het geval zou zijn, dan zou vrijheid voor de zoveelste keer worden vertegenwoordigd door een Bonaparte [Napoleon III, nvdr]. En zijn enige doelstelling van deze oorlog is om de Weense Verdragen te waarborgen – verdragen die net de vrijheid en onafhankelijkheid van naties ondermijnen”. Indien we Bonaparte verwisselen met de Verenigde Staten en de Weense Verdragen met de NAVO, dan kunnen we gerust stellen dat deze observatie evengoed geschreven kon zijn over onze huidig tijdsbestek.

Wanneer iemand zowel het Russisch als Oekraïens nationalisme verwerpt, en zich ook kant tegen de expansiepolitiek van de NAVO, dan duidt dit niet op een onwil om politieke kant te kiezen of theoretisch ambiguïteit aan te hangen. De afgelopen paar maand hebben enkele academische experten complexe analyses gemaakt hoe wij dit conflict moeten begrijpen binnen zijn historische dimensies. Analyses voorbij zwart-wit-denken kunnen perfect hand in hand gaan met een complete veroordeling van de Russische agressie. Ook bestaan er genuanceerde experten die stellen dat een Oekraïense status van militaire ongebondenheid de meest effectieve weg inhoudt om te komen tot een spoedig einde van het oorlogsgeweld, waardoor het aantal burgerslachtoffers tot een minimum wordt beperkt. In mijn optiek moet links dan ook twee fundamentele uitgangspunten handhaven: een politiek steunen van de-escalatie en het streven naar een neutraal statuut voor een onafhankelijk Oekraïne.

Het Russisch oorlogsgeweld heeft begrijpelijk de publieke steun voor de NAVO doen toenemen. Daarom is het net voor links van belang om mensen te laten inzien dat de grootste oorlogsmachine op mondiaal vlak – de NAVO – geen oplossing kan vormen voor de problemen van internationale veiligheid. Het is en blijft een gevaarlijke en contraproductieve organisatie die nog steeds wordt gedreven door militaire expansie en unilaterale dominantie. De NAVO wakkert internationale spanningen aan, spanningen die leiden tot nieuwe oorlogen.

Voor links kan oorlogvoering niet een voortzetting van politiek met andere middelen inhouden, om Clausewitz’ befaamde uitspraak even aan te halen. In realiteit betekent oorlog eerder het falen van de politiek. Indien links de aspiratie wil bezitten om hegemonisch te worden, dan moet het onverwijld en onverbloemd de woorden “anti-militarisme” en “Neen tegen de oorlog!” uitdragen.

Categories
Reviews

Aktief, Het literair salon

De rijzende ster aan het “marxologisch” firmament is ongetwijfeld Marcello Musto. Het afgelopen decennium heeft Musto gemiddeld 1 boek per jaar uitgebracht betreffende het leven en denken van Karl Marx. We bespreken hier drie van zijn laatste bijdragen, een ervan heeft hij alleen geschreven, twee andere onder zijn redactie. We starten met het meest innovatieve van de drie, zijn eigen boek over de laatste jaren van Marx. Musto weet op magistrale wijze de handel en wandel van Marx te verweven met zijn laatste intellectuele werkzaamheden. Wat onmiddellijk opvalt, is de klaarheid waarmee Musto bepaalde thema’s kan presenteren aan de lezer. Het boek leest als een trein, en het is duidelijk dat Musto veel tijd heeft gespendeerd aan het reconstrueren van het meest onderbelichte aspect van Marx’ leven. Veelal veronderstellen onderzoekers dat de laatste jaren van Marx, ongeveer tussen 1880 en 1883, niet bijster veel heeft bijgebracht op intellectueel vlak. Marx moest in zijn laatste jaren het overlijden van zijn twee favoriete Jenny’s doorstaan, zijn vrouw en dochter. Ook werden zijn eigen ziektebeelden stelselmatig erger.

Desalniettemin toont Musto aan dat Marx tot enkele dagen voor zijn dood een onbegrensde interesse vertoonde voor alle soorten wetenschappen, ook de exacte wetenschappen zoals wiskunde, chemie of geografie. Meer specifiek de plotse vernieuwingen binnen de chemie kon Marx enorm bekoren, moleculaire chemie of industriële toepassingen zoals metaallegeringen. Een ander onderwerp dat de oude Marx voor jaren zou bezighouden was algebra. Marx bestudeerde wiskunde op twee manieren. Enerzijds op een historische en filosofische wijze. Hij bestudeerde zeer nauwgezet de geschriften van Newton, Leibniz, D’Alembert en Lagrange wat betreft integralen en differentialen. De filosofische basis van deze wiskundige revoluties gaven hem voldoende materiaal om te reflecteren over zijn eigen gebruikte epistemologie. En Marx was natuurlijk ook geïnteresseerd in de technische en praktische aspecten van algebra, vermits hij nog steeds druk bezig was met het verder schrijven van Het Kapitaal deel 2 en 3.

Ook de humane wetenschappen bleef zeer aanwezig in zijn intellectueel leven. Een eerste facet was de groeiende fascinatie voor Rusland, en meer specifiek de rol die de boerengemeenschappen speelden in het land. Een ander facet was “wereldgeschiedenis”: het Indische rijk en de impact van het Brits imperialisme of de precolumbiaanse rijken en hoe kolonisatie deze oude beschavingen wist uit te roeien. Marx liet tevens talrijke antropologische notitieboeken na. Dit was de tijd waarin de Amerikaanse antropoloog Lewis Morgan veel aandacht kreeg voor zijn grote verdienste om de antropologie te enten op een moderne materialistische basis. Morgan was degene die sociale structuren, technologie en productietechnieken centraal stelde om te kunnen begrijpen hoe beschavingen en culturen zich voortdurend ontwikkelden. Het was dus ook Morgan die Marx nieuwe inzichten gaf wat betreft de evolutie van bepaalde sociale entiteiten. Wat we nu als het kerngezin beschouwen, bleek eigenlijk een zeer recent fenomeen te zijn. Veel samenlevingen bestonden eerder op basis van meer uitgebreide familieverbanden. Alsook de relatie tussen man en vrouw kon enorm verschillen. En deze evolutie kan alleen maar verklaard worden door de familie te analyseren vanuit een holistische kijk op een samenleving. Ook gaf Morgan veel stof tot nadenken over het belang van waardepatronen: solidariteit en gelijkheid waren veel meer zichtbaar in niet-Europese premoderne samenlevingen. De bourgeois-waarde van het najagen van rijkdom als middel tot overheersing bleek plots een zeer recent fenomeen te zijn. En dus zeker geen algemeen en eeuwig gegeven van de mens. Kortom, de nieuwe inzichten uit de moderne antropologie hielpen Marx enorm om een beter historisch inzicht te krijgen in materies die hij reeds decennia bestudeerde.

Marx was op zijn oude dag een complete polyglot, en dit als een autodidact. We kunnen aan de hand van zijn bibliotheek concluderen dat hij vele Europese talen sprak, waaronder ook Russisch. Ook bleef Marx hét centrale punt van de internationale socialistische beweging, elke dag stroomde een pak correspondentie toe bij Marx. Hij kreeg voortdurend de vraag welke zijn visie was over een mogelijke socialistische samenleving. Hij vond deze vraag vrijwel nutteloos, vermits het concrete omstandigheden waren die een transformatie van een samenleving zou stuwen. Hij was alvast gekant tegen het idee dat het louter grijpen van de staatsmacht zou leiden tot een onmiddellijke verandering. Werkelijke verandering gebeurde evengoed aan een meer langzame snelheid in de civiele ruimte. En misschien is dit verrassend voor sommige lezers, maar de oude Marx beschouwde de Parijse commune niet als het lichtend voorbeeld, een blauwdruk, van een socialistisch model. En dit voor drie redenen: het was zeer kortstondig, het was een lokaal gebeuren en de communards waren ideologisch zeer divers qua gedachten. Het valt wel op dat op het einde van Marx’ leven zijn analyses pas echt door de meerderheid van socialistische militanten in Europa en de VS werden overgenomen. Marx won het finale theoretische debat over hoe het kapitalisme te analyseren, en het was pas toen dat Het Kapitaal werkelijk de volledige erkenning kreeg die het verdiende. En dit met vele vertalingen als gevolg. Marx hield zich dus ook voortdurend bezig met deze vertalingen, en waarbij hij steeds nieuwe inzichten bijvoegde. Hij beschouwde zijn hoofdwerk als een wetenschappelijke analyse die steeds onderhevig was aan nieuwe inzichten.

En hierbij komen we tot het tweede boek: Marx’s Capital after 150 Years. Musto is erin geslaagd om zeer grote namen te strikken te krijgen om de huidige wetenschappelijke relevantie van het boek door te lichten: Etienne Balibar, Bob Jessop, Moishe Postone, Richard D. Wolff, Bertell Ollman, etc. Met andere woorden, het boek zou alleen al om die reden moeten worden gekocht. Het eerste deel van het boek betreft hoe we Het Kapitaal kunnen gebruiken als een analysemethode. Het kan enerzijds dienen om de historische evoluties van het kapitalisme te kunnen plaatsen in een raamwerk, maar evengoed kan het boek nog steeds dienen om recente economische fenomenen te verklaren. Bob Jessop heeft hierbij veel aandacht voor Marx’ wetenschappelijke methode om het kapitaal en kapitalisme te analyseren. Het is een meta-reflectie over de epistemologie en wetenschapsfilosofie die inherent aanwezig zijn in het werk. Wolff zal zich daarentegen meer concentreren op de merites van Het Kapitaal om te komen tot een socio-economische klassenanalyse. Wie produceert het surplus? Wie eigent zich dit surplus toe? Wie is productief? En welke klassenfacties zijn eerder een rem op het groeipotentieel van onze samenleving? Alsook gaf Marx ons een briljant inzicht over de klassentegenstellingen. Een klassensamenleving bestaat niet alleen uit klassen die elkaar bevechten.

We moeten eerder kijken naar het algemene proces hoe de ene klasse weet zichzelf te reproduceren met een klare kijk op haar belangen, terwijl het tegelijkertijd voortdurend andere klassenformaties probeert te verhinderen. Met andere woorden, in onze neoliberale tijd is het succes van de kapitalistische klasse vooral te verklaren door het feit dat het zeer succesvol de coherentie van de arbeidersklasse weet te verhinderen. Ideologische verwarring, politieke tussenkomsten en allerhande institutionele controlemechanismen zijn hierbij steeds aanwezig. Andere hoofdstukken handelen dan weer over minder klassieke thema’s. Hoe kunnen we het boek gebruiken voor thema’s zoals gender of ras? Alsook is het duidelijk dat we nog te weinig gebruik maken van Marx’ loontheorie om de werkelijke logische consequenties te kunnen opmaken van het eindeloze riedeltje dat lonen per definitie moeten bekeken worden als kosten. Het is dus van het grootste belang om te snappen dat het concept van loon een sociale conventie is, geladen met talrijke ideologische veronderstellingen. Een loon is dus niet een natuurlijke remuneratie voor gedane arbeid, iets waarvan we ons goed bewust moeten van zijn. In conclusie kunnen we dus stellen dat dit boek een werkelijke bijdrage vormt voor vele huidige debatten over de blijvende wetenschappelijke waarde van Het Kapitaal.

Het laatste boek The Marx Revival is geschreven voor geïnformeerde leken op een strikt academische wijze, wat bewijst dat het mogelijk is om op een kwalitatieve manier wetenschappelijk te communiceren met een groter publiek. Opnieuw wist Musto een mooi rijtje aan namen rond zich te verzamelen: Alex Callinicos, Michael Löwy, Moishe Postone of Bob Jessop. Het boek is ingedeeld volgens een 15-tal onderwerpen: kapitalisme, communisme, de staat, globalisatie, kolonisatie, racisme, de geschiedenis van het marxisme etc. Met andere woorden, concepten die we ook gebruiken in dagdagelijkse politieke discussies. Het boek is dus in de eerste plaats bedoeld als een soort van handboek om mensen te introduceren in marxistische analyses, maar dan zonder het niveau te laten dalen tot een meer basaal niveau. De taal en structurering zijn glashelder, en de lezer krijgt ook veel informatie mee wat betreft latere interpretaties van Marx’ concepten. Evengoed kan het boek dus ook gebruikt worden door sociale wetenschappers om lopend onderzoek te kunnen stofferen. Wat voor Musto van het grootste belang is, is om met dit boek aan te tonen dat het marxisme als wetenschappelijke analysemethode zeer open en flexibel is van uitgangspunten. Het staat diametraal tegenover allerhande orthodoxe interpretaties, gecreëerd tijdens de Koude Oorlog, die helaas nog vaak opduiken in zelfs werken van academische onderzoekers. Ook stelt geen enkele auteur een definitieve interpretatie te geven, maar eerder lezers bij te staan in hedendaagse discussies hoe we onze samenleving moeten conceptualiseren. Musto stelt dat Marx van dubbel belang is. Enerzijds om de huidige heersende gedachten verder te kunnen bekritiseren, zeker in onze tijd van grote onzekerheden en verwarring, en anderzijds juist Marx mobiliseren om kritisch de gewezen “reële socialistische” landen te kunnen doorlichten. Elke vorm van orthodoxie is een doodsteek aan reële mogelijkheden om de samenleving terug in de goede richting te duwen. Theorie, en dus een open theoretisch debat, is dus van zeer wezenlijk belang om te komen tot het meer bewust omgaan met maatschappelijke fenomenen. Wat dit boek ook doet, is aantonen dat Marx’ analyses nooit beperkt zijn gebleven tot het economische veld, en geografisch niet tot de grenzen van Europa. De historische rol van kolonisatie blijft nog steeds een heet hangijzer om de samenhangendheid tussen het veroveren van niet-Europese gebieden en de opkomst van Europese machten te kunnen begrijpen. En al zeker wanneer we de discussie openen wat nu eigenlijk “primitieve accumulatie” is in relatie tot een verklaring van de opkomst van het kapitalisme. Ook moeten we de klassentegenstellingen in een samenleving begrijpen in een complexe gelaagdheid, waarin secundaire aspecten van die tegenstelling toch de boventoon kunnen voeren in een moderne samenleving. Bijvoorbeeld het concept van identiteit. Kortom. We hebben verschillende redenen gegeven waarom dit boek allerminst een slechte koop is. Het is een noodzakelijk boek voor eenieder die het kapitalisme beter wil begrijpen.

Categories
Reviews

Aktief

In 2018 hadden we een Marx-jaar. Op de Nederlandstalige boekenmarkt bleef het opvallend stil.

Alleen Walter Weyns, docent sociologie aan de UAntwerpen, bracht een kort boekje uit. Een klein overzicht met helaas enkele gekende (Popperiaanse) platitudes. Dit staat in schril contrast met de internationale Marx revival de afgelopen jaren. In de VS, GB, Duitsland en Frankrijk is een nieuwe generatie aan humane wetenschappers opgestaan, die zich danig laat inspireren door Marx’ werk. Marcello Musto is een van bekendste protagonisten. Hij besloot aandacht te schenken aan de viering van 150 jaar Eerste Internationale. Hij verzamelde een schare aan onderzoekers om in elf hoofdstukken uit de doeken te doen waarom de Eerste Internationale van monumentaal belang was. Laten we onmiddellijk overgaan tot een algemene evaluatie van de ingediende hoofdstukken. Een geredigeerd boek heeft altijd het grootste probleem om een rode draad doorheen de bijdragen te behouden. Dit boek kent ook dit oud euvel. Niet dat de bijdragen kwalitatief ondermaats zijn. Eerder zijn de latere hoofdstukken wel zeer los verbonden met het thema van de Eerste Internationale. Het zijn case studies over hoe de hedendaagse protestbewegingen zich verzamelen rond vakbonden of hoe dat de syndicale beweging te maken krijgt met het neoliberale offensief. Aangevuld met getuigenissen van syndicale werkers op mondiaal vlak. Musto’s en Comninel’s bijdragen over de Eerste Internationale zijn dan juist een ideaal overzicht over haar ontstaansgeschiedenis. Deze Internationale bestond uit een bonte mix aan arbeidersorganisaties. De Britse vakbewegingen waren de centrale spil. Dit is niet verwonderlijk. In 1864, een kleine dertig jaar voor de opkomst van moderne en nationale syndicale organisaties, waren de Britten de avant-garde betreffende de zelf-organisatie van de arbeiders. De Brits vakbewegingen waren gekenmerkt door organisatie volgens sector, en hadden voornamelijk een economische eisenpakket. Zij waren weinig actief op politiek vlak na het uiteenvallen van het Chartism als directe voorloper van het Britse socialisme. Na een woelige tijd met vele slachtoffers waren deze vakbewegingen ook opvallend weinig revolutionair ingesteld. Op het continent, alvast in Frankrijk en België, stonden de mutualisten van Proudhon nog zeer sterk binnen de ontluikende arbeidersbeweging. De Proudhonisten waren rabiaat gekant tegen politieke actie en geloofden eerder dat alleen een stakingsbeweging de staat op haar knieën kon krijgen. Ook geloofden zij dat de een coöperatieve beweging het kapitalisme als economisch systeem gradueel kon transformeren. Onderzoekers beschouwen dan ook de Proudhonisten als de rechterzijde van de Internationale. Een derde, meest radicale, factie waren de communisten onder leiding van Karl Marx. Rondom de Internationale zwierven dan nog de meest uiteenlopende stromingen, gaande van resterende utopisten tot aanhangers van Ferdinand Lasalle. Het was dan ook te danken aan Marx dat de Internationale niet onmiddellijke implodeerde door sektarische gevechten. Hij gaf de organisatie een klare theorie en schipperde tussen democratisch pluralisme en een uitgetekende koers naar het ontwikkelen van een massabeweging. De redacteurs van het boek hebben vervolgens ook een aantal documenten van de Internationale getranscribeerd, wat dan ook handig is om een algemene indruk te krijgen over het programmatisch luik. Dit boek is dan ook een must have voor eenieder die geïnteresseerd is in de vroege dagen van de Europese arbeidersbeweging.

Categories
Reviews

Radio Marx

Marx for Today

Na rond 1989 officieel dood te zijn verklaard en verwezen te zijn naar de spreekwoordelijke vuilnisbak van de geschiedenis, was Marx verrassend snel weer terug, en dook op verschillende plaatsen weer op. Voor Marcello Musto, de redacteur van deze verzameling essays over Marx, was er altijd een “terugkeer naar Marx”.

Of zoals de eminente poststructuralistische filosoof Jacques Derrida zei: “het is altijd fout Marx niet te lezen, te herlezen en te bediscussiëren” (blz. 4).

Alles behalve dood

Sinds 1989, beleefden we niet alleen de publicatie van Derrida’s van “Spectres of Marx” (1993), maar ook de 150ste verjaardag van het Communistisch Manifest (1998), die Marx gedeeltelijk rehabiliteerden als een profeet van de globalisering en zijn gelijk over enkele van de manieren waarop het kapitalisme zich ontwikkelt. In 1999 versloeg Marx Einstein, Darwin en Newton in een BBC-poll om de titel van “grootste denker van het millennium”.

Echter, als Marx nooit volledig weg was, kwam de discussie rond hem toch een beetje vreemd over. Zijn gelijk over de globalisering bracht echt geen siddering te weeg in de kringen van de heersende klassen. Nu in 2012, midden in de zwaarste wereldwijde recessie sinds de jaren 1930, is de toon van het debat echter veel serieuzer. In een recente BBC2-serie “Masters of Money” met afleveringen over Keynes, Hayek en Marx ging het laatste woord naar Marx. Het was een onheilspellend laatste woord, namelijk dat het systeem zich in een ernstige crisis bevindt, en in plaats van alleen maar een verstoring, zijn dergelijke crises inherent aan het kapitalisme zelf.

Actief op zoek naar voorbij het kapitalisme, zoals Marx wilde, werd nog steeds beschouwd als niet aan de orde, en beelden uit in een voormalige Stasi-gevangenis in Oost-Duitsland dienden om dit punt te benadrukken. Echter, behalve zulke voorspelbare en goedkope aanvallen, was de kritiek van Marx op het kapitalisme, met zijn regelmaat van crises en zijn klassentegenstellingen, onmiskenbaar terug op de politieke agenda.

Terug naar Marx for Today

Zijn dit dan de opportune omstandigheden voor de publicatie van een verzameling van wetenschappelijke artikelen met de titel “Marx for Today”? Marcello Musto schrijft in de inleiding dat Marx ‘de logica van het systeem dieper onderzocht dan enige andere moderne denker’ (p.7). Deze verzameling van essays geeft ruimte aan zowel de diepte als de breedte van het denken van Marx, en beslaat een brede waaier van thema’s; nationalisme en etniciteit, vervreemding, democratie, emancipatie en de contouren van een toekomstige post-kapitalistische maatschappij. Het bevat ook een sectie die de verspreiding van het denken van Marx over de hele wereld onderzoekt, verder dan de Noord-Amerikaanse en de Europese kernlanden en inclusief Brazilië, Rusland, China, Zuid-Korea en Japan.

Recepten voor de toekomst

Elke ‘terugkeer naar Marx’ heeft een gevaar in zich, en Musto is erop gebrand om het rigide vasthouden aan een set van geschriften die het Marxisme van zowel de Tweede Internationale, met de geconsolideerde macht van Stalin, als de Derde Internationale kenmerkte, te vermijden. Marx zelf waarschuwde, blijkbaar met weinig resultaat, voor ‘eenvoudige recepten voor de toekomst’ (blz. 3). Musto geeft een heldere beschrijving van de tekortkomingen van het Marxisme van de Tweede Internationale, en beschrijft het als een ‘schematisch’, ‘economisch deterministische’ en het hebben van een ‘naïef geloof in de automatisch naar voren gerichte mars van de geschiedenis, en dus in de onvermijdelijkheid van de vervanging van het kapitalisme door het socialisme “(blz. 1).

Gezien de barbaarsheid van de twintigste eeuw en de op handen zijnde dreigende ecologische ramp van de eenentwintigste eeuw, zijn begrippen zoals de ‘naar voren gerichte mars van de geschiedenis’ nogal absurd. Maar de waarschuwing van Marx tegen eenvoudige recepten staat nog steeds. Elke herlezing van zijn werken nu moet proberen leerstellige introspectie te vermijden ten gunste van een actieve betrokkenheid met de economische, sociale, politieke, militaire en ecologische realiteit rondom ons.

Wat dit laatste betreft, herinnert Musto ons eraan dat “Marx’ analyse van het kapitalisme niet alleen een economische onderzoek was, maar ook relevant was voor het begrip van machtsstructuren en menselijke relaties “(blz. 7). De breedte van de essays in dit boek zijn zeker een poging om recht te doen aan de brede visie van Marx.

‘Niet alleen Kapitaal en Klasse: Marx over niet-westerse samenlevingen, nationalisme en etniciteit’

Kevin Anderson richt zich op wat hij ziet als de barrières die steeds de ‘weg terug blokkeren naar Marx als de primaire bron van linkse kritiek op de kapitalistische moderniteit als geheel, en die tevens de theoretische achtergrond levert om haar te overstijgen’ (p.20). Voor Anderson, is de barrière dat grote delen van linkse en progressief academische kringen geloven, niet dat Marx te radicaal was, maar niet radicaal genoeg. Post-modernisten beschuldigen Marx ervan een ‘groot verhaal’ te hebben geconstrueerd die de historische ontwikkelingen veel te lineair verklaren. Aldus zijn types als Foucault en Deleuze eigenlijk radicaler dan Marx (p.20).

In dezelfde geest wordt er gezegd, dat hoewel het model van Marx kan helpen met het verklaren van klasse en bepaalde en economische factoren het tegelijkertijd de door sekse, etniciteit, ras en nationalisme bepaalde factoren verwaarloost. Edward Said beschuldigde Marx nogal opmerkelijk van eurocentrisme in zijn boek “Orientalism”, en Anderson werpt zich op om Marx’ begrip van niet-westerse samenlevingen en nationaliteiten te verdedigen. Dit doet Anderson door middel van een gedetailleerde herlezing van zijn geschriften over India, China, Rusland, Ierland, Polen en de Amerikaanse Burgeroorlog. Gericht tegen Said snijdt Anderson drie essentiële punten aan over het werk van Marx; (1) het gaat weldegelijk over de specificiteiten van de natie, etniciteit en ras, (2) Marx had een belangrijke originele bijdrage in het theoretiseren over hoe het voor inheemse vormen van verzet tegen het kapitaal nodig is om aan te sluiten met de werkende klassen in meer technologisch geavanceerde sectoren van de wereldeconomie, (3) Marx’ theorievorming over hoe ras, etniciteit en nationalisatie kruisen met klassenstrijd is vandaag nog steeds relevant (p.35).

Terug naar Marx’ concept van vervreemding

Marcello Musto onderzocht hoe Marx’ concept van vervreemding zich ontwikkelde tussen zijn vroegere en latere werken en ook hoe verschillende niet-Marxistische denkers dit concept aanpasten en vaak vertekenden in de twintigste eeuw. In de ‘Economisch-filosofische manuscripten’, die voor het eerst verscheen in 1932, richtte Marx zich op de verschillende manieren waarop de arbeiders zijn vervreemd in de kapitalistische maatschappij; van zowel het product als het proces van hun arbeid, van hun specifieke maatschappelijke positie, en hun relatie tot andere mensen (p. 95). Musto beargumenteert dat voor Marx vervreemding was ‘een bepaald fenomeen binnen een precieze vorm van de economie: waar loonarbeid en de transformatie van de producten van de arbeid in objecten staan tegenover de producenten (p. 95). Marx beschouwde vervreemding vanuit een historisch en niet een natuurlijk oogpunt.

Echter, in de handen van schrijvers als Herbert Marcuse werd vervreemding geassocieerd met arbeid in het algemeen, en niet met specifieke loonarbeid, en met technologische dominantie in plaats van kapitalistische productieverhoudingen (pp.96-8). Voor Horkheimer en Adorno, was vervreemding het resultaat van sociale controle en de manipulatie van menselijke behoeften door de massamedia van een door technische rationale gedomineerde samenleving (p.98). Voor psychoanalyse en existentialisme ging vervreemding, zij het op verschillende manieren, voornamelijk over individuele subjectiviteit, en werd de objectieve basis in de kapitalistische productieverhoudingen gebagatelliseerd (pp.98-100). Binnen de reguliere sociologie en psychologie was het concept van vervreemding nog meer individualistisch (p.105). Daarom gingen, op verschillende manieren, al deze theorieën over andere zaken dan het overwinnen van de vervreemding door de arbeidersklasse.

Volgens Musto, kwam de uitdaging aan de individualistische opvatting van vervreemding met de ruimere verspreiding van de geschriften van Marx over het onderwerp tijdens de jaren 1960 (p.112). In Grundrisse en Kapital, volume een, werkt Marx zijn eerdere concept van vervreemding uit, waardoor het een steviger basis krijgt in economische categorieën en het wordt gekoppeld aan ruilwaarde. Dit culmineerde in zijn theorie van de warenfetisjisme die tot doel had om uit te leggen hoe de sociale relaties tussen mensen het uiterlijk aannemen van materiële relaties tussen dingen (pp.110-13).

Voor Musto was het cruciale belang van het latere werk van Marx over vervreemding dat:

‘Het was een opvatting gericht op het overwinnen van vervreemding in de praktijk – op de politiek en de acties van sociale bewegingen, partijen en vakbonden om de werk- en leefomstandigheden van de arbeidersklasse te veranderen’ (p.112).

In de context van de politieke en sociale opstanden van de jaren 1960, voorzag het werk van Marx op het gebied van vervreemding in:

‘Een anti-kapitalistisch, ideologisch platform voor de buitengewone politieke en sociale beweging die in de wereld in die jaren in vuur en vlam zette. Vervreemding verliet de boeken van filosofen en de collegezalen van universiteiten, ging de straat op en de arbeidersstrijd binnen, en werd een kritiek op de burgerlijke samenleving in het algemeen “(p.112).

De radicalen van de jaren ’60 die droomden van een wereld zonder vervreemding zouden worden teleurgesteld. Omdat de radicale veranderingen van de jaren 1960 en ’70 werden teruggedraaid en omdat het neo-liberalisme opkwam en vervolgens zijn greep consolideerde, is de vervreemding aanzienlijk toegenomen. Echter, nu de financiële markten en de eco-systemen snel afstevenen op een catastrofe wordt de relevantie van de kritiek van Marx over vervreemding en daarmee de mogelijkheid om nieuwe sociale bewegingen te inspireren weer overduidelijk.

‘Het herontdekken van Marx tijdens een kapitalistische crisis’

Ricardo Wolff beschrijft het kapitalisme als een economisch systeem dat oscilleert tussen periodes van beperkte staatsinterventie in de markten en het privé-eigendom, en periodes van relatief meer overheidsingrijpen; periodes van privé kapitalisme, gevolgd door staatskapitalisme (p.148). Twee alternatieve, reguliere en niet-Marxistische theorieën, namelijk de Keynesiaanse en de neo-klassieke scholen van het economisch denken, hebben in de loop van de twintigste eeuw geprobeerd om de werking van dit systeem uit te leggen (p.148). Sinds de jaren 1970 en het begin van het neoliberalisme, is de neo-klassieke school veruit de dominante met het Keynesiaanse alternatief grotendeels gemarginaliseerd.

Sinds de crash in 2008 onderging het Keynesianisme enig herstel. Echter, voor Wolff blijft het Keynesiaanse bericht wat het altijd was: staatsinterventie moet het kapitalisme te redden van zijn private vorm (p.150). Keynesiaans beleid kan tijdelijk nieuw leven inblazen in het systeem, maar de crises zullen terugkeren en de weg vrijmaken voor een beweging terug naar de particuliere vorm van kapitalisme. Voor Wolff is het probleem dat beide scholen de kapitalistische structuur van productie aanvaarden:

‘De oscillaties tussen de twee vormen van kapitalisme en tussen de twee reguliere theorieën voorkomen dat crises in het kapitalisme de crises van het kapitalisme wordt, waarbij het kapitalistische systeem van productie zelf tot vraagstuk wordt. De oscillaties tussen de twee theorieën vormen en bevatten het publieke debat als de kapitalistische crisis tot ernstige sociale lijden leidt. Het beperkt het bereik van bespreekbare oplossingen tot meer of minder regelgeving, meer of minder monetair of fiscaal beleid, en ga zo maar door. Die inperking weerhoudt het publiek van het zich inbeelden, laat staan het beschouwen van de Marxistische alternatieve oplossing, namelijk een overgang vanuit beide vormen van kapitalisme naar een ander systeem ‘(p.151).

Wolff daarentegen brengt naar voren dat de Marxistische reactie op de herhaalde economische crises ‘geen voorkeur zou aangeven voor de ene vorm van kapitalisme over de andere’, maar ernaar zou streven om het systeem te veranderen en om de samenleving verder te brengen dan het kapitalisme (p.159). Wolff schetst vervolgens hoe dit kan worden gerealiseerd op een micro-niveau, blijkbaar om een bias in het traditionele socialistische denken te corrigeren in de richting van een macro-vormgeving van een post-kapitalistische maatschappij (p.159).

Ongetwijfeld heeft Wolff gelijk door de mogelijkheid te benadrukken, die wordt gecreëerd door de economische crisis voor een heropleving van zowel een Marxistische economische kritiek op het systeem, als een politiek programma om deze te bestrijden, echter, zijn formulering van de tekortkomingen van zowel de neo-klassieke als de Keynesiaanse oplossing is zeer problematisch doordat hij geen onderscheid maakt in de vaak sterk wisselende inhoud van de twee oplossingen. Botweg gezegd, zowel Clement Atlee (premier van het Verenigd Koninkrijk van 1945 tot 1951 en leider van de Labour-partij van 1935 tot 1955) als Margaret Thatcher accepteerden de kapitalistische wijze van productie, maar het is vreemd voor een Marxist dat hij het verschil niet ziet.

Onze huidige conjunctuur stelt de onmiddellijke politieke keuze aan de orde tussen de programma’s van harde besparingen, trouw aan de leerstellingen van de neo-klassieke theorie, of een soort van ‘Keynesiaans’ alternatief. Zelfs in Griekenland is een stap in de richting van de verovering van de staatsmacht en de opbouw van een post-kapitalistische economie langs Marxistische lijnen nog niet aan de onmiddellijke horizon. In dergelijke omstandigheden loopt men het risico een beetje wereldvreemd te worden gevonden als men deze keuze tussen twee vormen van kapitalisme negeert en monomaan aandringt op het Marxistische alternatief.

Natuurlijk, voor radicaal-links betekent het nastreven van een ‘Keynesiaanse’ oplossing niet dat men probeert de kapitalistische structuur van productie te stabiliseren, maar het creëren van een beweging die, terwijl het beperkte hervormingen nastreeft, begint te wijzen op mogelijkheden buiten de logica van het systeem als geheel. Dit betekent iets in de trant van wat Trotski aanduidde als een overgangsprogramma. In die zin kan het zijn dat de weg naar Marx gaat door een reeks van escalerende volksmobilisaties die streven naar een ‘Keynesiaans’ programma als alternatief voor bezuinigingen.

Conclusies

Als herlezing van Marx betekent dat we onszelf opnieuw committeren aan het lange termijn doel van een samenleving van geassocieerde producenten dan is dat allemaal prima. Maar we moeten ook luisteren naar de waarschuwing van Marx met betrekking tot eenvoudige recepten voor de toekomst. Zuiverheid in de leer mag niet ons doel zijn. De weg naar een samenleving van geassocieerde producenten noodzaakt tot vele tactische en conjuncturele beslissingen waarbij compromissen nodig zijn en de vraag is of deze binnen “passende grenzen” worden gehouden. Op zoek naar enig soort van politieke en sociale realiteit op basis van de ideeën van Marx zullen aanpassingen aan de omstandigheden en improvisaties nodig zijn die niet altijd kunnen worden voorzien.

In die zin is het gedurfde experiment ondernomen door Lenin en de Bolsjewieken in de meest uitzichtloze omstandigheden van groot nut voor ons vandaag. In die zin ook is een van de meer teleurstellende aspecten van “Marx for Today” de aandacht die aan Lenin wordt gegeven in de eerste jaren van de Russische revolutie door Paresh Chattopadhyah (pp.45-9). Op zoek naar verschillen tussen Lenin en Marx, door hem op een hoop te gooien samen met Stalin en Mao onder de noemer van ‘anti-emancipatorisch socialisme’ (p.43) gaat het hier om het betreden een saai en tot op de draad versleten pad.

Maar al met al is “Marx for Today” een stimulerend boek dat recht doet aan de diepte en breedte van het denken van Marx en dat een sterk beroep doet op zijn hedendaagse relevantie.

Categories
Journalism

Karl Marx weer actueel

Sinds enkele jaren wordt hij door de wereldpers weer alom geciteerd als het gaat om zijn analyses en voorspellingen van het cyclische en structurele karakter van kapitalistische crises, maar Karl Marx zou dezer dagen in Griekenland en Italië ook herlezen moeten worden om een andere reden: de terugkeer van de ‘technische regering’. In zijn hoeda­nigheid van journalist van de New York Tribune behandelde Marx de politiek-institutionele gebeurtenissen die in Engeland, in 1852, leidden tot het ontstaan van een van de eerste ‘technische regeringen’ in de geschiedenis, Marx’ analyse onderscheidde zich door scherpzinnigheid en sarcasme. Toen de Londense pers de komst aankondigde van een ‘kabinet dat uit nieuwe mensen bestond’, verklaarde Marx dat ‘de wereld zeker niet weinig verbaasd zal zijn te vernemen dat de nieuwe era in de geschiedenis zal worden ingeluid door niet minder dan uitgeputte, aftandse tachtigjarigen (…), bureaucraten die hebben deelgenomen aan bijna elke regering sinds het eind van de vorige eeuw en leden van het kabinet die al twee maal gestorven zijn, zowel van ouderdom als van uitputting, en slecht kunstmatig weer tot leven zijn geroepen’.

Niet alleen gaf Marx zijn mening over genoemde individuen, maar hij oordeelde nook over de politiek. ‘Ons wordt beloofd dat alle partij­strijd zal verdwijnen, dat de partijen zelf zullen verdwijnen’.

Die observatie is buitengewoon actueel, in een wereld waarin de heerschappij van kapitaal over arbeid weer net zo om zich heen grijpt als halverwege de negentiende eeuw.

De scheiding tussen ‘economisch’ en ‘politiek’ heeft vandaag de dag zijn hoogtepunt bereikt. De economie overheerst de politiek niet alleen, door de politieke agenda te bepalen en beslissingen te dicteren, maar onttrekt zich ook zozeer aan de politieke jurisdictie en de democratische controle dat een regeringswisseling niet meer leidt tot een koerswijziging in de economische en sociale politiek.

De ratings van Wall Street – dé fetisjen van de hedendaagse samenleving – tellen zwaarder dan de wil van het volk.

Om ‘het vertrouwen te herstellen’ van de markten moet zo snel mogelijk de weg worden ingeslagen van ‘structurele hervormingen’ (synoniem voor sociale kaalslag.) De nieuwe ‘technische regeringen’, met aan het hoofd mensen die grotendeels verantwoordelijk zijn voor de crisis zullen die weg volgen.

Met iedereen die een afwijkend geluid laat horen wordt korte metten gemaakt. En als links niet het gevaar wil lopen te verdwijnen, moet het weer leren onderkennen wat de ware oorzaken van de huidige crisis zijn.